kruiden

woordenlijst & vertaling

woordenlijst

Agar-agar – bindmiddel van zeewier, heeft een hoger smeltpunt dan gelatine. 
Ajam, Ayam – kip. 
Anak domba – lam. 

Asem – is het samengeperste vruchtvlees van de tamarinde. Wordt gebruikt om het vlees malser te maken.
Asem garem – asem met zout (marinade). 
Asem manis – zoetzure asem (marinade). 
Asin – gezouten. 

Babi – varken. 
Babi soesoe – speenvarken. 
Bamboescheuten – de jonge scheuten van de bamboe. 
Bawang – ui. 
Bawang merah – rode ui. 
Bawang poeti – knoflook. 
Bawang timor – zilveruitje. 
Bebotok – gerecht dat verpakt in pisangblad wordt gaar gestoomd. 
Blimbing – zure vrucht. 
Boeboer – pap of brij. 
Boemboe, – kruidenmengsel. 
Bras – ongekookte rijst. 
Bras ketan – kleefrijst. 

Dadar – omelet. 
Daging – rundvlees. 
Daon –  blad. 
Daon djeroek poeroet – limoen bladeren 
Daon kemangi – kemangi blad. 
Daon pandan – blad van de pandan struik. 
Daon salam – blad van de Indonesische laurier. 
Dendeng –  gedroogd, gekruid vlees. 
Djagoeng – maïs. 
Djeroek limo – hele kleine limoen. 
Djeroek manis – sinaasappel. 
Djeroek poeroet – limoen. Kan ook vervangen worden door citroensap.

Ebie – gedroogde garnalen. 
Empal – droog gebakken vlees. 


Foelie – de zaadrok van de muskaatnoot. 

Goela aren – palmsuiker. 
Goela djawa – Javaanse suiker. 
Goela passir – witte basterdsuiker. 

Hati – lever. 
Hoengkweemeel –  meel van katjang idjoe. 

Ikan – vis. 
Ikan kering – gedroogde vis. 
Ikan teri – gedroogde visjes.

Kambing – geit. 
Kaneel – de binnenbast van de schors van de kaneelstruik. 
Katjang bras – peulsoort. 
Katjang pandjang – lange sperziebonen, kouseband. 
Kemangi – verse groene kruiderij. 
Kemirie – een lichtgekleurde soort noot met een sterke smaak. 
Kenari – een zoete amandelsoort. 
Kentjoer – geurige wortelstok van een aan gember verwante plant. 
Ketimoen – komkommer. 
Ketjap – saus gemaakt van gegiste zwarte sojabonen en kruiden. 

Ketjap manis – zoete sojasaus

Ketjap asin – zoutige sojasaus
Ketoepat – rijst gekookt in gevlochten mandjes. 
Ketoembar – gedroogde vrucht van de korianderstruik. 
Kirai – courgette. 
Klengkleng – soort vrucht. 
Koekoesan – stoommandje voor rijst. 
Koepang – mossel. 
Koenjit  of geelwortel – is een aromatische wortelstok (geeft gele kleur aan het gerecht). 
Koetjai – bieslook, prei. 
Kolang kaling – vruchtjes van de suikerpalm. 
Kollak – zoete lekkernij. 
Kroepoek – Vele soorten verkrijgbaar o.a. kroepoek udang (gemaakt van garnalen), kroepoek emping (gemaakt van notenmeel)  en cassave (gemaakt van tapiomeel) 
Kwee-kwee – koek, gebak.

Laksa – Chinese rijstvermicelli. 
Laos – aromatische wortelstok. 
Lombok – Spaanse peper. 
Lombok idjoe – groene Spaanse peper. 
Lombok merah– rode Spaanse peper. 
Lombok rawit – kleine scherpe pepers. 

Manga – tropische vrucht (mango). 
Mangistan – tropische vrucht. 
Manis – zoet van smaak. 

Nangka moeda – (broodvrucht) tropische vrucht. 

Nasi – gekookte rijst

Nasi goreng  – gebakken rijst 
Nootmuskaat – de gedroogde zaadkern van de vrucht van de muskaatnoteboom. 

Oedang, udang – garnalen. 
Oedang kering – gedroogde garnalen. 

Panggang – geroosterd. 
Pandan – een houtig gewas uit de tropen (als smaakmaker). 
Papaja – tropische vrucht. 
Pedis – scherp van smaak. 
Petehbonen – stinkbonen. Ze worden vooral gebruikt is sambals en sajoers.
Petis – pasta. 
Petis ikan – vispasta. 
Petis oedang – garnalenpasta. 
Pisang – banaan. 

Ramboetan – tropische vrucht met harige schil. 
Rawon – stoofgerecht, meestal van vlees. 
Reboeng – bamboescheuten. 
Sambal – gepureerde Spaanse peper. 
Sambal goreng – gebakken, sterk gekruid gerecht. 
Santen –  Kokos in gedroogde vorm (crème)

Santen asli – dikke kokosmelk

Santen cair – dunne kokosmelk 
Sereh – citroengras. 
Soe-oen – Chinese rijstvermicelli. 

Tahoe,  tofu – in plakken geperste sojakaas. Wordt vaker gebruikt als vervanger voor vlees. 
Taotjo – is gemaakt van soja doch in gegiste vorm. Is donkerbruin van kleur en het heeft een zoute en penetrante smaak. 
Tapé – gegist product van rijst of cassave. 
Taugé – spruiten van katjang idjoe. 
Telor – ei. 
Temoekoentji – geurige wortel van een Indonesische plant. 
Tempeh – geperste, gegiste sojabonen. 
Tepong-bras – rijstebloem. 
Tjabé rawit – Spaanse peper. 
Tjampoeradoek – gemengde, zoetzure groenten. 
Tjoemi-tjoemi – inktvis. 
Toemis – groenten gestoofd in olie. 
Toko – winkel met oosterse producten. 
Trasi, trassi – een product van gedroogde, gefermenteerde garnalen. Wordt uitsluitend in kleine hoeveelheden toegepast. Deze smaakmaker heeft een sterke en doordringende geur maar wordt in de Indonesische keuken veel gebruikt.

Wadjan, wadjang – Indonesische bakpan met bolle bodem en twee handvaten maar is wat minder diep als een wok. Meestal gemaakt van gietijzer.

Wok – Chinese bakpan met een halfronde bodem en een lange houten steel en gemaakt van plaatstaal. 


Zuurzak – tropische vrucht